Focus op materieelsamenwerkingsprogramma’s en niet op naleving aanbestedingsregels

De Lidstaten die in 2009 in EU-verband Richtlijn 81 (aanbesteden van defensie- en veiligheidsopdrachten) hebben ingevoerd, gebruiken deze nauwelijks voor hun inkoopprojecten. De evaluatie van 2020 laat, net zoals die van 2016, zien dat de Lidstaten nog geen 20% van hun inkoopbudget onder de Richtlijn brengen. Het Europees Parlement, opdrachtgever van de evaluatie, wil dat de Europese Commissie de toepassing van Richtlijn beter gaat afdwingen. Logisch, bezien vanuit juridisch-historisch perspectief, maar het is zeer de vraag of alleen met afdwingen van de naleving het doel van de Richtlijn, een open defensiemarkt, wordt gehaald. Belangrijker is m.i. dat de Lidstaten, dus ook Nederland, intensiever gaan samenwerken bij Europese materieelprogramma’s.

Dit is de zesde blog van een reeks over het Europese en het Europese Defensiefonds. Eerdere onderwerpen waren:

Slechts 4% van Europees inkoopbudget defensie vooraf gepubliceerd via Richtlijn 81.

Het inkoopbudget voor defensie en veiligheid van de Lidstaten is gemiddeld € 58 miljard per jaar. Voor gemiddeld nog geen € 7 miljard per jaar wordt gepubliceerd; dat gaat om nog geen 12%! Van het algemene inkoopbudget (niet-D&V) wordt 24 % gepubliceerd. 1/3 van de gegunde opdrachten voor D&V wordt niet vooraf, maar alleen achteraf gepubliceerd. De evaluatie wijst uit dat het merendeel van de gegunde contracten binnen de landsgrenzen blijft. De mogelijkheid tot subcontracting wordt voornamelijk genegeerd, dat in lijn is met de verwachtingen in 2009. Subcontracting leidt namelijk niet tot meer grensoverschrijdende inschakeling van leveranciers.

Consequenties ‘Van de plank’-beleid

Als de grote landen binnen hun landsgrenzen hun majeure materieelprogramma’s blijven uitvoeren, en ook als zij gaan samenwerken met andere (grote) landen, dan blijft er weinig over voor de industrie uit de minder grote Lidstaten. Dat komt onder meer doordat de Nederlandse overheid als uitgangspunt heeft defensiematerieel van de plank te kopen. Voor dat defensiematerieel is de leveranciersketen meestal al gevormd. Dan komen Nederlandse defensie- en veiligheidsbedrijven niet of nauwelijks meer daartussen. Latere aansluiting zou bovendien kostenverhogend gaan werken. Deze aanpak belemmert innovatiemogelijkheden. Deze problemen voorkom je door buitenlands D&V materieel aan te kopen via een gezamenlijk ontwikkelingstraject.

 Of afdwingen van de Richtlijn landen zoals Nederland echt helpt, is zeer de vraag.

Nederland zal van het afdwingen van naleving van de Richtlijn niet veel wijzer worden. In de afgelopen jaren zijn uiteenlopende initiatieven genomen om de levranciersketen internationaler te maken, maar zonder succes. Zie bijv. het rapport over de grensoverschrijdende inschakeling van het MKB. Het Europees Parlement wil naast het afdwingen van de naleving van de Richtlijn dat Lidstaten MKB’s  en middelgrote bedrijven (Midcaps) ook van buiten hun landsgrenzen inschakelen, zonder daarbij vernieuwende ideeën aan te geven. Dat zal de achterblijvende grensoverschrijdende inschakeling dan ook niet verbeteren.

De Nederlandse regering heeft in de Defensie Industrie Strategie (DIS) vanuit het nationaal veiligheidsbelang onderbouwd welke kennis, technologie en capaciteiten Nederland in eigen huis nodig acht om essentiële militaire taken zelfstandig te kunnen uitvoeren. In de ‘Maakindustriebrief’ wordt ook een soevereine Nederlandse aanpak als instrument voor versterking van de Defensiesector gezien. Hierbij zal de Gouden Driehoek nauw samen optrekken. Het verder uitbouwen van bestaande, maar ook het opbouwen van nieuwe kennis, technologie en capaciteiten wordt daarbij vooropgesteld. Kernwaarde van dit alles is om de intellectuele eigendomsrechten in Nederland te behouden en verder uit te bouwen. Omdat het nationaal veiligheidsbelang hierbij voorop staat, heeft Nederland van intensiever afdwingen van Richtlijn 81 dan ook weinig van de EC te duchten. Dit geldt voor alle Lidstaten die hun hun nationale veiligheidsbelang goed verankerd hebben in hun nationale defensie industriestrategie. Afdwingen van de naleving van Richtlijn 81 zal mijns inziens ook over 5 jaar weinig verandering laten zien.

Materieelsamenwerkingsprogramma’s van krijgsmachten en industrieën bieden perspectief

Meer kans op het bereiken van een echte European defence equipment market (EDEM) zie ik in materieelsamenwerkingsprogramma’s, waarin behoeften worden afgestemd en waarbij in de ontwikkelings- en verwervingsfase bedrijven van over de grens in de leveranciersketen kunnen worden verankerd. De Nederlandse regering wil zich actief gaan inzetten voor een gelijk speelveld op de Europese defensiemarkt. Daarnaast wil ze ook de internationale samenwerking – zowel binnen als buiten Europa – gaan versterken.[1] Daarmee positioneert de regering de defensie technologische en industriële basis internationaal. De Nederlandse maat geldt hierbij: voor die onderwerpen waarin Nederland een zelfscheppende industrie heeft, deze wil uitbouwen of iets nieuws op wil zetten, zou leiderschap kunnen worden getoond. Voor andere onderwerpen zou kunnen worden aangesloten bij een buitenlands consortium. Het innovatieve, kwalitatieve en competitieve Nederlandse karakter kan prima in deze programma’s worden ingebracht.

Dat vergt internationale afspraken, ook op overheidsniveau. Bedrijven uit andere Lidstaten kunnen plaatsnemen in de leveranciersketen die wordt aangevoerd door Nederlandse zelfscheppende industrieën. En Nederlandse MKBs en Midcaps kunnen aansluiten bij in andere Lidstaten geleide consortia. Deze bedrijven nemen dan zo mogelijk in de R&D-fase deel aan een programma. Voor de hand ligt dat EDF-programma’s worden gekozen, maar ook indien Future Vertical Lift (FVL) en Main Ground Combat System (MGCS) hierin niet worden ondergebracht, liggen bij deze Duits/Franse programma’s kansen. Dat betekent dat Nederland haar lange-termijn behoeften moet afstemmen met andere Lidstaten. Bij zo’n government-to-government-programma draagt de Nederlandse overheid vanaf het begin financieel bij. Het voordeel is dat de deelnemende landen die het eindproduct kopen, Richtlijn 81 niet hoeven toe te passen. Er ontstaat hiermee ook Europees exportpotentieel.

Niet deelnemen aan Materieelsamenwerkingsprogramma’s: consequenties voor de industrie

Er zijn echter ook consequenties als Lidstaten samenwerkingsprogramma’s opstarten waaraan Nederland niet deelneemt. Een van de doelstellingen om samen te werken is het voorkomen van duplicaties. Als Nederland in de toekomst wel aan zo’n product behoefte heeft, dan ligt zelf iets ontwikkelen niet voor de hand. Dat betekent dat Nederland automatisch terugvalt op ‘kopen van de plank’. En dan is, zoals hierboven aangegeven, de leveranciersketen inmiddels gevormd. Dan komt de Nederlandse defensie- en veiligheidssector niet in beeld.

Concluderend kan worden gesteld dat het afdwingen van de naleving van Richtlijn 81 zoals door het EP bepleit geen voordelen oplevert voor grensoverschrijdende inschakeling van de leveranciersketen. Nederland heeft haar zaakjes op orde, dus hoeft niet voor afdwingen te vrezen. Meer wordt gezien in materieelsamenwerkingsprogramma’s waarin de Nederlandse overheid deelneemt en daarmee ook het bedrijfsleven kansen krijgt. Een toekomstgerichte langjarige planning met budget en met de horizon op tenminste 20 jaren is daarvoor essentieel.

Ron Nulkes, directeur NIDV

 

Referentie

[1] DIS pag. 5